Armenia
Cali
Amsterdam
(officieel: República de Colombia), republiek
in het noordwesten van Zuid-Amerika, 1.141.748 km2, met (schatting
1995) 36,3 miljoen
inw. (ca. 32 per km2); hoofdstad: Bogotá. Munteenheid is de
Colombiaanse peso, onderverdeeld in 100 centavos. Nationale feestdag is
20 juli, Onafhankelijkheidsdag.
·
Embleem
Colombia:
Himno Nacional
CHORUS ¡Oh gloria inmarcesible! ¡Oh júbilo inmortal! En surcos de dolores El bien germina ya, El bien germina ya. ¡Oh gloria inmarcesible! ¡Oh júbilo inmortal! En surcos de dolores El bien germina ya. Cesó la horrible noche, La libertad sublime Derrama las auroras De su invencible luz. La humanidad entera, Que entre cadenas gime, Comprende las palabras Del que murió en la Cruz. "Independencia" grita El mundo americano; Se baña en sangre de héroes La tierra de Colón. Pero este gran principio: "El Rey no es soberano", Resuena, y los que sufren Bendicen su pasión. CHORUS |
Colombia:
nationaal volkslied
CHORUS Oh oneindige glorie! Oh onsterfelijke vreugde! In groeven van pijn Is het goede reeds aan het ontkiemen, Is het goede reeds aan het ontkiemen. Oh oneindige glorie! Oh onsterfelijke vreugde! In groeven van pijn Het goede is reeds aan het ontkiemen. De bange nacht kwam tot een einde, Verheven vrijheid, Verspreidt zich door het dageraad, Van onoverwinnelijk licht. De hele wereld, Die kreunt gevangen zit in kettingen, Begrijpt de woorden, Van de Ene die dood ging op het kruis. "Onafhankelijkheid" schreeuwt De hele Amerikaanse wereld; In het bloed van helden baadt, Het Land van Columbus. Maar het grote principe: "De koning is niet soeverein" Weerklinkt, en diegenen die het ondergaan, Prijzen de passie erin. CHORUS |
[terug]
[terug]
o
Rivieren
o
Klimaat
o
Planten
o
Dieren
o
Taal
o
Religie
·
Economie
o
Algemeen
o
Landbouw
o
Bosbouw
o
Visserij
·
Verkeer
o
Algemeen
o
Wegennet
o
Spoor
[terug]
1. Geografie
Colombia valt landschappelijk uiteen in
twee gebieden; het westen dat de Andesketens omvat, alsmede de smalle,
lage kustvlakte, en het oosten, een laagvlakte. In Zuid-Colombia
vertakt de Andes zich ongeveer bij de vulkaan Pasto (4264 m) in drie
naar het noorden toe uitwaaierende ketens: de Cordillera Occidental, de
Cordillera Central en de Cordillera Oriental. In het zuiden bedraagt de
hoogte nog ca. 5000 m (hoogste top: Nevado del Huila, 5750 m), in het
noorden lopen de gebergten af naar de moerassige laagvlakte van de
monding van de Río Magdalena. Ten noorden van deze monding
bevindt zich een uitloper van de Cordillera Oriental, de steil
oprijzende Sierra Nevada de Santa Marta met als hoogste top de
Píco Cristóbal Colón (5775 m).
Het oostelijk laagland bestaat van west
naar oost uit vier zones, gescheiden door steile randen: 1. een zandige
strook met tropisch oerwoud; 2. een zandige strook met savannen (llanos);
3. een schiervlakte; 4. een gebied met een aantal koepelvormig
oprijzende massieven.
[terug]
Colombia is rijk aan rivieren. De
meeste liggen in het oostelijk laagland en stromen naar het oosten. De
belangrijkste zijn in het noorden van dit gebied de Meta, Vichada en de
Guaviare, die alle tot het Orinocosysteem behoren, in het zuiden de
Guainía, Vaupés, Putumayo en Caquetá (bovenloop
van de Yapurá), zijrivieren van de Amazone. In West-Colombia
lopen alle rivieren in de dalen van de Andesketens, zodat de zuid-noord
richting hier overheerst. De belangrijkste rivier is hier de Magdalena,
die tussen de Cordillera Central en Oriental loopt. Bij El Banco voegt
zich daarbij de Cauca, die tussen de Cordillera Central en Occidental
ligt, maar door een aantal vallen minder ver bevaarbaar is.
[terug]
In de Andes vindt men de voor dit
gebied karakteristieke driedeling in: Tierra caliente (tot 1000
m, gemiddelde temperatuur 28 °C, vochtig en heet), Tierra
templada (1000–2000 m, gemiddelde temperatuur 20–23
°C) en de Tierra fría (2000–3000 m, gemiddelde
temperatuur 15–23 °C). In het oostelijk laagland heerst in
het westen een tropisch regenklimaat, terwijl in het oosten een
savanneklimaat voorkomt. Het grootste deel van Colombia kent twee
regenseizoenen (maart–mei, okt.–nov.) met een gemiddelde
jaarlijkse neerslag van 900 tot 1250 mm.
[terug]
De vegetatie is zeer rijk aan
uiteenlopende soorten. Grote delen van het land, vooral de vlakten ten
westen van de Andes Cordillera, de Tierra caliente, en het zuidelijke
deel van het oostelijke laagland zijn met dicht tropisch regenwoud
bedekt. Er komen hier veel zeldzame soorten orchideeën voor. In de
moerassige kuststreken zijn veel mangrovebossen. Tot op een hoogte van
ca. 300 m komen ook vele palmsoorten voor. Het noordelijke deel van het
oostelijke laagland en het gebied rond de bovenloop van de Magdalena
wordt ingenomen door uitgestrekte grassavannen, de llanos. Waar
de hoogte toeneemt, verandert het vegetatiekarakter snel. De flora van
de Tierra templada is subtropisch (o.a. met Magnolia). Het
beste landbouwgebied is de Tierra fría. Boven de 3000 m, de páramos,
komt naast bergweiden en mossen alleen struikvegetatie voor. Hoger
worden alleen nog enkele alpine soorten gevonden.
[terug]
Omdat Colombia zoveel verschillende
landschaps- en vegetatietypen omvat, is de dierenwereld zeer rijk.
Vooral het uitgestrekte oerwoud herbergt talrijke soorten vogels, o.a.
toekans en papegaaien. Verder komen hier tapirs en diverse apen voor.
In de Andes komt o.a. de brilbeer voor.
Natuurbeschermingsmaatregelen zijn
veelal papieren wetten en de grootschalige plundering van de natuur
gaat dan ook door. Vooral het kappen van het tropisch regenwoud is een
bedreiging.
[terug]
2. Bevolking
De grootste bevolkingscentra bevinden
zich in het Andesgebied en in het Caribische kustgebied. Ca. 71% van de
bevolking woont in stedelijke gebieden; de migratiestroom van het
platteland naar de stad houdt nog steeds aan. Naar schatting is nog
slechts 2% van de bevolking autochtoon, verdeeld over bijna 400
verschillende volken (zie ook Chibcha). Ca. 48% van de bevolking
bestaat uit mestiezen (van Indiaans-blanke afkomst), 20% beschouwt zich
als blank, 23% is van gemengd blank-negroïde afkomst (mulato);
6% is Indiaans-negroïde (zambo). De jaarlijkse
bevolkingstoename bedroeg in de periode 1980–1991 2,6%. Sinds
1950 is de bevolking in aantal verdubbeld, maar sinds 1980 neemt de
bevolkingsgroei af.
[terug]
De officiële taal is Spaans; de
Indianentalen hebben slechts lokale betekenis.
[terug]
De bevolking is vnl. rooms-katholiek
(ruim 90%). Als eerste van de Zuid-Amerikaanse republieken proclameerde
Colombia in 1853 de scheiding van Kerk en Staat. In 1887 werd een
concordaat met de Heilige Stoel gesloten en werd de Rooms-Katholieke
Kerk in feite staatskerk en het protestantisme een gedulde minoriteit,
die zich in bepaalde perioden met moeite handhaafde. Ca. 2% is
protestants.
[terug]
Volgens de grondwet van 1991, die de
oude van 1886 verving, is Colombia een presidentiële republiek. De
wetgevende macht berust bij het Congres, bestaande uit een Senaat (102
leden, gekozen voor een periode van vier jaar), en een Huis van
Afgevaardigden (161 leden, voor een periode van vier jaar rechtstreeks
gekozen). De uitvoerende macht is in handen van een president en zijn
ministerraad (door de president aangewezen); de president wordt
rechtstreeks gekozen voor een ambtstermijn van vier jaar, waarna hij
niet meer herkiesbaar is. De macht van de president is door de nieuwe
grondwet ingeperkt, o.a. door de instelling van het ambt van
vice-president. Alle burgers van 18 jaar en ouder zijn kiesgerechtigd.
De nieuwe constitutie, die tevens een einde maakte aan de staat van
beleg die bijna veertig jaar vrijwel onafgebroken van kracht was
geweest, voorzag in een decentralisatie van het politieke systeem en
een democratisering van de kieswet om het feitelijke
tweepartijenstelsel te veranderen in een meerpartijensysteem.
[terug]
Colombia is verdeeld in 24
departementen, 4 intendencias (dun bevolkte gebieden) en 5
comisarías; de hoofdstad Bogotá vormt een afzonderlijke
bestuurlijke eenheid, aangeduid als Bogotá DE (Distrito
Especial). De departementen, die een aanzienlijke mate van autonomie
bezitten, worden bestuurd door een gouverneur (direct door het volk
gekozen); de intendencias en comisarías staan onder toezicht van
de centrale overheid. De departementen, intendencias en
comisarías zijn onderverdeeld in municipios of gemeenten
(958 in 1973), bestuurd door een gekozen alcalde (burgemeester).
[terug]
De twee traditionele partijen, de
Liberale Partij (Partido Liberal, PL) en de Conservatieve Partij
(Partido Conservador; vanaf 1987 Partido Social Conservador, PSC),
namen van 1958 tot 1970 gezamenlijk in het Nationaal Front deel aan de
verkiezingen, waarbij het presidentschap afwisselend door een liberaal
en een conservatief bekleed werd en de ministersposten en
parlementszetels gelijkelijk over beide partijen verdeeld werden. Vanaf
1974 gingen de partijen weer afzonderlijk de verkiezingen in, maar
overeengekomen was dat de verliezende partij ook ministersposten
toebedeeld kreeg. Het machtsmonopolie van de traditionele partijen
verhinderde het ontstaan van een meerpartijensysteem. De illegale
oppositie werd gevormd door de in de jaren zestig actief geworden
guerrillabewegingen, waaronder de Movimiento 19 de Abril (M-19), die in
1989 als politieke partij onder de naam Democratische Alliantie M-19
gelegaliseerd werd. De nieuwe grondwet, die een einde wilde maken aan
het (de facto) tweepartijenstelsel, heeft nog niet tot veranderingen
geleid in het traditionele politieke spectrum. Nog steeds zijn de PL en
de PSC de twee grootste partijen. Van de opererende guerrillabewegingen
zijn de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC), de
Ejército de Liberacíon Nacional (ELN) en de
Ejército Popular de Liberacíon (EPL) de belangrijkste. De
linkse Central Unitaria de Trabajadores (CUT), opgericht in 1986, is de
grootste vakcentrale met ca. 80% van de georganiseerde werknemers.
[terug]
Colombia is lid van de Verenigde
Naties, van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) en van tal van
andere regionale en internationale organisaties, van de
Latijns-Amerikaanse Integratieassociatie (ALADI) en van het zgn. Andes
Pact, van het Latijns-Amerikaanse Economische Systeem (SELA), en door
de ondertekening van het Amazonische Samenwerkingsverdrag in 1978 zijn
enkele economische en ecologische aspecten van de relaties met aan het
Amazonebekken grenzende buurstaten (met name Brazilië) geregeld.
[terug]
4. Economie
De Colombiaanse economie wordt in wezen
beheerst door ca. 200 families. Van de economisch actieve bevolking
(1995) van ca. 12, 8 miljoen (36,9% van de totale bevolking) was in dat
jaar 26% werkzaam in de landbouw, 30% in de industrie en in de
mijnbouw, en 44% in handel en transport en in de dienstensector. Het
aandeel van de verschillende sectoren in het bruto binnenlands product
(BBP) was in 1994 als volgt: landbouw 20%, industrie en mijnbouw 28%,
handel, transport en diensten 52%. Colombia is na Brazilië de
belangrijkste koffieproducent en staat op de eerste plaats waar het de
productie van de zachte arabica-variëteit van hoge kwaliteit
betreft. De ontwikkeling van Colombia is dan ook in hoge mate gevoelig
voor prijsschommelingen van de koffie op de wereldmarkt.
[terug]
Uitbreiding van het landbouwareaal en
invoering van modernere landbouwmethoden hebben al in de jaren dertig
geleid tot ingrijpende veranderingen op het platteland; deelpacht werd
teruggedrongen, veel boeren werden brodeloos en de grote trek naar de
steden begon. De wet op de landhervorming van 1936 en de
achtereenvolgende wijzigingen van 1944, 1957 en 1961 hebben door de
systematische tegenwerking van de grootgrondbezitters weinig
verandering gebracht in de traditioneel ongelijke structuur van het
grondbezit. Ca. 75% van het aantal bedrijven is gevestigd op slechts 8%
van het beschikbare landbouwareaal. Ca. 23% van de bedrijven is kleiner
dan 1 ha, ruim 36% is tussen de 1 en 5 ha groot. De meeste koffie wordt
verbouwd op de ca. 300.000 kleine familiebedrijven (tot 10 ha) waar ca.
25% van de boeren werkzaam is. De meeste koffieproducenten zijn
verenigd in de Federación Nacional de Cafeteros (FEDECAFE) die
de organisatie van verbouw, bewerking en export voor een groot deel
beheerst. Van de kredieten die aan de landbouw worden verstrekt,
profiteren meestal alleen de grotere bedrijven. Het in 1976 gestarte
Proyecto de Desarrollo Rural Integrado (DRI, Geïntegreerd
Agrarisch Ontwikkelingsproject) is speciaal opgezet om de armere boeren
hulp te bieden met krediet en technische voorlichting, maar ook met
hulp in de vorm van voedsel. Het in 1962 opgerichte Instituto
Colombiano Agropecuario (ICA) doet belangrijk werk op het gebied van
landbouwonderwijs en voorlichting.
Van het totale landoppervlak is (1985)
5, 5% (3,2 miljoen ha) in gebruik voor landbouw, 29% is weidegrond en
bijna 45% is met bos bedekt. Op grond van de grote verschillen in
bodemgesteldheid en klimaat is de verbouw van zeer uiteenlopende
gewassen mogelijk: in de warme en laaggelegen ‘Tierra
caliente’ vooral rijst, maïs, suiker, katoen, bananen en
tabak, in de ‘Tierra templada’ (gematigd, hoger gelegen,
vooral op berghellingen) koffie en snijbloemen, en in de koude en
hooggelegen ‘Tierra fría’ aardappelen en tarwe.
Bananen voor de export worden vooral verbouwd in de departementen
Magdalena (bij Santa Marta) en Antioquia (rond Turbo); elders levert de
bananenteelt een belangrijke bijdrage aan de binnenlandse
voedselvoorziening. Ongeveer 1350 km2 landbouwgrond wordt bevloeid; op
deze terreinen worden vooral rijst en katoen verbouwd. Van de
katoenteelt is ruim driekwart bestemd voor de binnenlandse
textielindustrie; katoen wordt vooral verbouwd in de departementen
Valle del Cauca, Tolima, Magdalena en Bolívar. Maïs, op
rijst na het belangrijkste voedingsgewas, wordt in bijna geheel
Colombia verbouwd. Andere gewassen zijn tarwe, gerst, sorghum,
aardappelen, suikerriet, yuca, fruit en groenten, soja, cacao, tabak,
kokosnoten en oliehoudende zaden. In de tweede helft van de jaren
zeventig nam de export van snijbloemen en orchideeën (vooral naar
de Verenigde Staten) sterk toe.
[terug]
(vooral koeien, varkens en schapen)
vindt vooral plaats in de kustgebieden en in de valleien van de
Río Magdalena en Río Cauca; van belang is ook de
pluimveehouderij in deze gebieden. Uitbreiding van de veehouderij
gebeurt vooral in de oostelijke Llanos. Volgens officiële
statistieken daalt de vleesexport, maar vooral naar Venezuela worden
veel runderen over de grens gesmokkeld.
[terug]
Houtreserves (44, 6% van het land is
bebost) worden weinig intensief benut; een groot deel van het hout
wordt als brandstof gebruikt. Cellulose voor de papierindustrie moet
voor een belangrijk deel worden ingevoerd.
[terug]
De Visserij in de Caribische Zee en in
de Grote Oceaan is relatief van weinig betekenis (tonijn, kreeft en
garnalen); zoetwatervisserij heeft slechts lokale betekenis. De
vangsten nemen toe en worden vooral naar de Verenigde Staten uitgevoerd.
[terug]
Colombia is de belangrijkste
goudproducent van Latijns-Amerika (het grootste deel komt uit
Antioquia), met 60% van de wereldhandel de grootste leverancier van
smaragden (mijnen van Muzo en Coscuez) en een belangrijke producent van
platina. Vanaf 1984 wordt steenkool gewonnen in de mijnen van El
Cerrejón op het schiereiland Guajira, die beschikken over de
grootste steenkoolreserves van Latijns-Amerika. De mijnen worden
geëxploiteerd door Exxon en de staatssteenkoolonderneming CARBOCOL
en produceerden in 1994 meer dan 12 miljoen ton steenkool, die
grotendeels geëxporteerd wordt naar de Verenigde Staten en
West-Europa. Nieuwe steenkoolvelden worden in ontginning gebracht in
het departement César. Van de grote ijzerertsvoorraden wordt
slechts een deel ontgonnen; de belangrijkste winplaatsen zijn gelegen
in de departementen Cundinamarca, Boyacá, Antioquia en
Magdalena. De in 1948 opgerichte staatsoliemaatschappij Empresa
Colombiana de Petróleos (ECOPETROL) is verantwoordelijk voor
ruim 50% van de winning en verwerking van ruwe olie, het resterende
gedeelte is in buitenlandse handen. De belangrijkste velden liggen in
de departementen Magdalena (Barrancabermeja), Santander, Norte de
Santander (Catatumbo) en Bolívar; pijpleidingen zorgen voor het
transport van de winplaatsen naar de olieraffinaderijen en de havens.
De winning van aardgas wordt steeds belangrijker. Een mogelijke
exploitatie van olie en aardgas in de Llanos wordt bemoeilijkt door
transportproblemen. Van belang voor de chemische industrie is de
winning van steenzout, al sinds eeuwen in de zoutmijnen van
Zipaquirá, maar nu vooral ook in de oostelijke delen van de
Andes (Boyacá en Meta). Er zijn plannen voor de ontginning van
uraan (Zapatoca in Santander) en nikkel (Cerromatoso).
Elektrische energie wordt voor
driekwart geleverd door hydro-elektrische centrales. De in 1977 in
werking gestelde centrale in de Río Batá (Boyacá;
uiteindelijk vermogen 1000 MW) en de aan het eind van de jaren tachtig
in gebruik genomen waterkrachtcentrales van San Carlos (bij
Medellín) en Guavio zullen met een totaal vermogen van 1112 MW
in de sterk toegenomen behoefte van de industrie moeten voorzien. De
olieproductie is in de jaren tachtig gestaag toegenomen.
[terug]
Sedert 1950 is de industrie een steeds
belangrijker sector geworden in de economie. De belangrijkste
industriegebieden liggen in de departementen Antioquia (Medellín
en omgeving; textiel, voedingsmiddelen, chemische producten,
metaalindustrie en farmaceutische industrie), Valle del Cauca (Cali;
voedingsmiddelen, textiel, cement, metaalindustrie), Cundinamarca
(Bogotá en omgeving; voedingsmiddelen, textiel, chemische
producten) en Atlántico (Barranquilla; petrochemische industrie,
textiel en voedingsmiddelen). Andere industriecentra zijn Bucaramanga
(sigaretten, textiel en metaal), Manizales (voedingsmiddelen, textiel
en cement) en Cartagena (petrochemische industrie, bier en frisdranken,
textiel en voedingsmiddelen).
De twee grootste olieraffinaderijen
zijn die van Barrancabermeja en van Mamonal (bij Cartagena). Ruim 55%
van de ijzer- en staalproductie is geconcentreerd bij Belencito; er
zijn verder nog hoogovens en staalfabrieken in Medellín,
Barranquilla, Yumbo, Tuta, Bogotá en Cajicá. De industrie
produceert voorts auto's (assemblage van buitenlandse merken),
autobanden, papier, glas, leerproducten, meubels, huishoudelijke
apparaten, elektronica en asbestproducten (eternitplaat). De overheid
voert al geruime tijd een beleid gericht op industriële
ontwikkeling; het in 1942 opgerichte Instituto de Fomento Industrial
(IFI) vervult een belangrijke rol bij de financiering van vooral
kleinere en middelgrote bedrijven.
[terug]
Het belangrijkste uitvoerproduct is
koffie (18% van de exportwaarde in 1995). Andere producten uit het
exportpakket zijn: olie- en olieproducten (16%), fruit (3,9%),
snijbloemen (2,9%), katoen (1,7%) en textiel (1,3%). Voorts is er een
levendige smokkelhandel met Venezuela (koffie, levensmiddelen en
rundvee) en een illegale uitvoer van verdovende middelen: eind jaren
tachtig leverden Colombiaanse drugshandelaren 48 tot 53 ton
cocaïne aan de Verenigde Staten. Van de totale opbrengst van ca. $
7 miljard vloeide netto $ 1 tot 1,5 miljard terug naar Colombia.
De invoer bestaat vooral uit
kapitaalgoederen (39% van de waarde) en halffabrikaten (50%); de
belangrijkste ingevoerde producten zijn machines, chemische producten
en olie.
De belangrijkste importeurs van
Colombiaanse producten zijn de Verenigde Staten, Venezuela, Duitsland
en Nederland. Colombia betrekt zijn invoer vooral uit de Verenigde
Staten, Japan, Duitsland en Venezuela.
De overheid stimuleert de export van
bepaalde producten via het Fondo de Promoción de Exportaciones
(PROEXPO); in dat beleid passen ook de vrijhandelszones in Colombia: de
haven van Barranquilla (sinds 1964), de haven van Buenaventura en de
luchthaven Palmira (bij Cali), beide sinds 1972.
De Banca de la República (1923)
fungeert als Centrale Bank. De voornaamste particuliere banken (Banco
de Bogotá, Banco de Colombia en Banco del Comercio) werden in
1986 genationaliseerd. Er zijn effectenbeurzen in Bogotá, Cali
en Medellín.
[terug]
Vanaf het eind van de jaren zestig
stimuleert de staat de export van niet-traditionele producten om de
afhankelijkheid van de koffieproductie te verminderen. Naast
exportbevordering is het ontwikkelingsprogramma van de overheid gericht
op industriële expansie, regionale en stedelijke ontwikkeling en
modernisering van de agrarische sector. Ook energievoorziening en
transport hebben een hoge prioriteit. In de jaren zeventig werd een
reeks ontwikkelingsinstanties opgericht. Het investeringsplan voor
1987–1990 (totale uitgaven begroot op $ 4 miljard) heeft ook
sociale componenten: landhervorming en de bouw van nieuwe scholen.
Van 1981 tot 1987 ontving Colombia in
totaal $ 576 miljoen aan ontwikkelingshulp, zowel bilateraal (o.m. van
Nederland in het kader van het Andes-regioprogramma) als multilateraal
(van o.a. Wereldbank en Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank). Dankzij
een beperkt aangaan van leningen bij internationale banken, is de
buitenlandse schuld (in 1994 $ 19,4 miljard) minder groot dan die van
de buurlanden. Het Bruto Binnenlands Product steeg in de jaren negentig
jaarlijks met gemiddeld 4,3%, terwijl de inflatie beperkt bleef tot
gemiddeld 25% per jaar (in 1995 nog maar 19,5%).
[terug]
5. Verkeer
De Andesketens en het oerwoud vormen de
belangrijkste belemmeringen voor het transport. In geïsoleerde
bergstreken is het vervoer per muilezel veelal nog de enige
mogelijkheid; in de Llanos wordt op de rivieren nog op grote schaal
gebruik gemaakt van kleine vaartuigen voor het vervoer van personen en
goederen.
[terug]
Colombia heeft 130.000 km aan wegen
(1990), maar slechts één vijfde is geasfalteerd; ongeveer
driekwart is verhard, maar niet het hele jaar begaanbaar. De
belangrijkste wegverbindingen lopen in noordoost-zuidwest richting
parallel aan de Andesketens.
[terug]
Colombia beschikt over een redelijk
goed ontwikkeld spoorwegnet. Het staatsbedrijf Ferrocarriles Nacionales
beheert 3403 km spoor, waarvan de zogenaamde 'Atlantische lijn'
economisch de belangrijkste is.
[terug]
De binnenvaart op de Río
Magdalena, die over een afstand van 1500 km bevaarbaar is, heeft een
aandeel van ca. 85% van het goederentransport in het land. Op de
Río Meta en de Río Vichada is in beperkte mate
scheepvaart mogelijk. Belangrijke binnenhavens zijn La Dorada, Puerto
Berrío, Barrancabermeja en Magangué. Colombia heeft
zeehavens, zowel aan de Atlantische Oceaan (Cartagena, Barranquilla,
Santa Marta en Riohacha) als aan de Grote Oceaan (Buenaventura en
Tumaco), die vanuit het binnenland bereikbaar zijn via de Río
Magdalena, over de weg en per spoor. De koopvaardijvloot werkt samen
met die van Ecuador en Venezuela. In 1986 werd de eerste diepzeehaven
van Colombia in gebruik genomen, aangelegd in Bahía de Portete,
die via een spoorlijn in verbinding staat met de kolenmijnen van El
Cerrejón.
[terug]
Van groot belang voor het binnenlands
transport is het luchtverkeer. Er zijn ruim 1000 landingsplaatsen. De
nationale luchtvaartmaatschappij AVIANCA neemt het grootste deel van
het binnenlandse luchtverkeer voor haar rekening; daarnaast opereren er
nog twaalf andere binnenlandse luchtvaartmaatschappijen. Er zijn elf
internationale luchthavens: ‘El Dorado’ (Bogotá),
‘Olaya Herrera’ (Medellín) en die van Cali en
Barranquilla zijn de vier belangrijkste.
[terug]
Colombia
|
Nederland
|
|
oppervlakte in
km2 totaal
|
1.138.910
|
41.526
|
land
|
1.038.700
|
33.883
|
zee
|
100.210
|
7.463
|
kustlijn in km
|
3.208
|
451
|
hoogste punt in m
|
5.775
|
321
|
laagste punt in m
|
0
|
-7
|
bevolking
|
40.349.388
|
15.981.472
|
0 - 14 jaar in %
|
31.88
|
18.38
|
15 - 64 jaar in %
|
63.37
|
67.9
|
65+
|
4.75
|
13.72
|
bevolkingsgroei in %
|
1.64
|
0.55
|
geboorte per 1000 inw.
|
22.41
|
11.85
|
vruchtbaarheid kind per vrouw
|
2.66
|
1.65
|
sterfte per 1000 inw
|
5.96
|
8.69
|
kindersterfte per 1000 geb.
|
23.96
|
4.37
|
migratie per 1000 inw.
|
-0.33
|
2.34
|
Leeftijdsverwachting
|
70.75
|
78.43
|
man
|
66.71
|
75.55
|
vrouw
|
74.55
|
81.44
|
sexe
bij geboorte m/v
|
1.03
|
1.04
|
tot 15 jaar m/v
|
1.05
|
1.05
|
15 - 64 jaar m/v
|
0.95
|
1.03
|
65+
m/v
|
0.81
|
0.75
|
totaal m/v
|
0.97
|
0.98
|
religie
rooms-Katholiek %
|
90
|
31
|
protestant
%
|
?
|
21
|
moslim
%
|
?
|
4.4
|
anders
%
|
?
|
3.6
|
geen
%
|
?
|
40
|
taal
|
spaans
|
nederlands/fries
|
alfabetisme in %
|
91.3
|
99
|
BNP in miljarden $
|
250
|
388.4
|
BNP groei in %
|
3
|
4
|
BNP per hoofd in $
|
6.200
|
24.400
|
bijdrage
landbouw in %
|
19
|
3.3
|
bijdrage
industrie in %
|
26
|
26.3
|
bijdrage
diensten in %
|
55
|
70.4
|
inflatie in %
|
9
|
2.6
|
beroepsbevolking
|
18.300.000
|
7.200.000
|
landbouwsector
in %
|
30
|
4
|
industriele
sector in %
|
24
|
23
|
dienstensector
in %
|
46
|
73
|
werkloosheid in %
|
20
|
2.6
|
export in miljarden $
|
14.5
|
210.3
|
import in miljarden $
|
12.4
|
201.3
|
schulden in miljarden $
|
34
|
0
|
[terug]
Over het pre-koloniale Colombia is
weinig bekend. Het werd bewoond door Chibcha-volken.
Na incidentele kustverkenningen
(1499–1502) werd het gebied in 1525 door de Spanjaarden veroverd,
Nieuw-Granada genoemd en in een kapitein-generaalschap ondergebracht.
Samen met het huidige Ecuador, Venezuela en Panama vormde dit later het
onderkoningschap Nieuw-Granada, dat in 1810 zijn onafhanklijkheid
proclameerde en 17 dec. 1819 de naam aannam van de republiek
Groot-Colombia. De eerste president was Simon Bolívar. Reeds in
1830 viel de republiek uiteen in Ecuador, Venezuela en Nieuw-Granada,
welke laatste staat in 1858 werd omgezet in een confederatie van acht
staten, die sedert 1861 de Verenigde Staten van Colombia heetten, maar
ten slotte in 1886, na gevechten tussen liberalen en conservatieven, in
de centralistische republiek van die naam opgingen. Opstanden van de
liberalen leidden in 1889–1901 opnieuw tot een burgeroorlog. Op 3
nov. 1903 scheidde, gesteund door de Verenigde Staten, Panama zich af.
Amerikaanse oliemaatschappijen brachten
na 1919 enige industriële ontwikkeling. Grote sociale onrust kwam
naar voren door de door het Colombiaanse leger gepleegde moord op 3000
stakende arbeiders bij de United Fruit Comp. Onder de liberale
presidenten Herrera (1930–1934) en Perez (1934–1938) werden
sociale maatregelen genomen, terwijl daarnaast ook tegen de
grootgrondbezitters en de kerk werd opgetreden. Een meer gematigde
koers volgde onder president Santos (1938–1942). De periode
1948–1958 wordt wel La Violencia genoemd: zij werd
beheerst door de burgeroorlog, die begon naar aanleiding van de moord
op de radicale leider Gaitán (1948), waarbij 4000 mensen
omkwamen. Een reeks militaire coups werd gevolgd door de dictatuur van
generaal Rojas Pinilla (1953–1957). In totaal kwamen in deze tien
jaar ca. 300!000 mensen om. Na de val van Rojas Pinilla werd de
politieke stabiliteit bevorderd door een samenwerkingsovereenkomst
tussen conservatieven en liberalen. Overigens bleef er, vooral ook
omdat plannen tot landhervorming niet van de grond kwamen, een grote
mate van sociale onrust bestaan.
In de jaren zestig werden de elkaar
afwisselende liberale en conservatieve presidenten (Lleras Camargo,
1958–1962; Léon Valencia, 1962–1966; Lleras
Restrepo, 1966–1970) geconfronteerd met op het platteland
opererende guerrillagroeperingen, waaronder het Nationale
Bevrijdingsleger (ELN) van de in 1965 omgekomen priester Camillo
(Restrepo) Torres en de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia
(FARC), de gewapende tak van de Communistische Partij. Bij de
presidentsverkiezingen van 19 april 1970 versloeg de conservatief
Pastrana Borrero, die namens de Liberale en de Conservatieve Partij
kandidaat was, met een geringe marge voormalig dictator Rojas Pinilla,
kandidaat voor de Nationale Volksalliantie (ANAPO). Aanhangers van
ANAPO beschuldigden de regering van verkiezingsfraude. De partij viel
uiteen en het radicale deel vormde de Beweging van 19 april (M-19), die
in de jaren zeventig en tachtig gewapende acties voerde tegen de
regering.
De liberale presidenten López
Michelsen (1974–1978) en Turbay Ayala (1978–1982) gaven het
leger uitgebreide volmachten in de strijd tegen de guerrilla. De staat
van beleg, die in 1948 was uitgeroepen, bleef vrijwel zonder
onderbreking van kracht. Dank zij verdeeldheid van de liberalen, die
twee kandidaten stelden (ex-president López en de progressieve
senator Luis Galán), won de conservatief Betancur in 1982 de
presidentsverkiezingen. In 1984 sloten de belangrijkste
guerrillabewegingen een wapenstilstand met de regering. Leden van de
FARC richtten de politieke partij Patriottische Unie (UP) op, maar
andere guerrillaorganisaties namen de wapens weer op. In nov. 1985
voerde het leger een aanval uit op het Paleis van Justitie, dat door
leden van de guerillagroep M-19 bezet was. Zeker honderd personen,
onder wie twaalf rechters, kwamen hierbij om het leven. Onder de
regering van de in 1986 tot president gekozen liberaal V. Barco Vargas
duurde het geweld voort en werd Colombia het meest gewelddadige land
van Latijns-Amerika (in 1988 werden bijna 20.000 moorden geregistreerd).
Dankzij de gunstige geografische
ligging en het ontbreken van een sterk centraal gezag, kon Colombia in
de jaren zeventig en tachtig uitgroeien tot het belangrijkste
productie- en doorvoerland van cocaïne. Drugshandelaren, verenigd
in twee elkaar bestrijdende kartels (het Medellínkartel en het
Cali-kartel), financierden huurmoordenaars en organiseerden met steun
van legerofficieren paramilitaire doodseskaders. Hun terreur richtte
zich tegen vakbondsleiders en oppositionele politici, maar ook tegen
overheidsfunctionarissen en justitiële autoriteiten die de
activiteiten van de kartels aan banden wilden leggen en bereid waren
drugshandelaren uit te leveren aan de Verenigde Staten.
De meest prominente slachtoffers waren
minister van Justitie Lara Bonilla (1984), UP-leider Pardo Leal (1987),
procureur-generaal Hoyos (1988) en presidentskandidaat Galán
(1989). De laatste moord was voor president Barco de aanleiding een
tegenoffensief tegen de cocaïnekartels te beginnen; er werden ruim
10.000 mensen gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij
cocaïnesmokkel.
In 1989 kwam de regering
wapenstilstanden overeen met de guerrillabewegingen M-19 en FARC; in
1990 werd M-19 omgevormd tot politieke partij. Zijn leider, Carlos
Pizarro, werd in april vermoord.
In mei 1990 won de liberaal
César Gavíria, als presidentskandidaat de opvolger van
Galán, de presidentsverkiezingen. Hij kondigde de ‘totale
oorlog’ aan tegen cocaïnehandelaren en doodseskaders. Als
gevolg hiervan gaven in 1991 enkele kopstukken van het Medellinkartel
zich over aan de autoriteiten. In 1992 ontsnapte de leider van het
kartel, Pablo Escobar uit de gevangenis. Na een aantal bomaanslagen
kondigde de president in november de noodtoestand af voor 90 dagen. In
januari 1993 werd een leider van FARC gearresteerd, gevolgd door de
arrestatie in februari van twee leiders van de guerrilla-beweging ELN.
In de eerste helft van 1993 deed het ELN de regering enkele malen een
vredesaanbod, dat evenwel steeds door de regering werd afgewezen.
Omgekeerd deed de regering eenzelfde aanbod in aug. 1993 aan de linkse
guerrilla's.
De liberaal Ernesto Samper won in mei
de presidentsverkiezingen. Een onderzoekscommissie naar de
betrokkenheid van Samper bij de financiering van zijn
verkiezingscampagne door het cocaïnekartel van Cali staakte eind
1995 haar onderzoek bij gebrek aan bewijs. Een aantal medewerkers van
Samper was echter inmiddels afgetreden na bekentenissen. Zij werden in
1996 tot gevangenisstraffen veroordeeld.
In maart 1998 wist Samper de meerderheid te
behouden in het parlement maar bij de presidentsverkiezingen van juni
1998 leed hij een nederlaag tegen Andres Pastrana. Hij komt met een
origineel vredesvoorstel. In 1994 beloofde hij als eerste een dialoog
op gang te brengen met de leider van de FARC. De belangrijkste
guerrillagroepering. Die gesprekken betekende een politieke erkenning
van de rebellen. Er kwamen onvoorwaardelijke gesprekken en de FARC
kreeg de controle over vijf dorpen rond de stad San Vicente de
Caguán, een gedemilitariseerd territorium van 42.000 vierkante
kilometer. Sinds die onderhandelingen escaleerde het geweld opnieuw.
Enerzijds sijpelden er berichten door over afrekeningen en executies in
het door de Farc gecontroleerde gebied, elders waren er
gijzelingsacties van het tweede opstandelingenleger, het ELN, dat
evenals de Farc een gedemilitariseerde zone wilde afdwingen. Ook de
doodseskaders bleven moorden, omdat zij ook als volwaardig
onderhandelingspartner gezien wilden worden. De regering Pastrana heeft
geprobeerd zich toe te leggen op het onderhandelen met de diverse
groeperingen en heeft daartoe een aantal (territoriale) concessies
gedaan. Na drie jaar kwam er echter nog steeds geen staakt-het-vuren
tot stand. Het geweld nam alleen maar toe.
In Augustus 2002 wordt
Alvaro Uribe wordt tot nieuwe president gekozen. Tijdens de
verkiezingscampagnes van de verschillende kandidaten wordt
De colombianen stemmen vooral op hem omdat hij beloofd zeer hard
op te treden tegen de rebellen. Uribe is de 49-jarige zoon van een
grootgrondbezitter, oogt als een kamergeleerde. De verkiezing van de
rechtse jurist tot president leek in Colombia een nieuwe fase te zijn
aangebroken in de al veertig jaar durende burgeroorlog. Hij wilde
vanuit een sterke militaire positie in augustus de rebellerende
guerrillagroeperingen, de FARC de ELN en de paramilitaire
zelfverdedigingsmacht AUC hard aanpakken. Uribe vindt dat Colombia
jarenlang de corruptie oogluikend heeft toegelaten. Hij heeft nu een
aantal concrete maatregelen voorgesteld om aan de omkopingspraktijken
een einde te maken. Hij stelt bijvoorbeeld voor het aantal
parlementsleden te halveren om geld te besparen en de kans op omkoping
te verkleinen. Op die manier blijft er geld over voor sociale
hervormingen en voor veiligheid. ‘Democratische veilgheid' is
Uribe's belangrijkste programmapunt. Volgens hem betekent het dat
vakbondsleiders, leraren en boeren niet vermoord worden, dat er geen
ontvoeringen plaatsvinden en dat ondernemers niet afgeperst worden",
zegt hij. Het is veiligheid voor iedereen, voor de hele bevolking.
Uribe houdt woord, want nadat hij verkozen is verklaart hij de
querrilla direct de oorlog en wordt de noodtoestand uitgeroepen. Op 15 december 2003 wordt Wilmer Antonio Marin Cano
(ook 'Hugo') opgepakt. Hij is een Farc leider en wordt
verantwoordelijk gehouden voor verschillende aanslagen in
Bogotá. Niet lang daarna wordt op 2 januari 2004 een andere
belangrijke Farc leider Simon Trinidad opgepakt in Panama. Dit is voor
het eerst in veertig jaar oorlog.
[terug]
De Farc controleert ongeveer 40 % van het
land en de ELN ongeveer 10%
FARC Fuerzas
Armadas Revolucionarias de Colombia
Zoals vele Zuid- Amerikaanse landen kent Colombia
een sociale structuur die gedomineerd wordt door een conservatieve
elite bestaande uit koloniale families en militairen. Tegenover deze
elite zijn in de loop der jaren (meestal) linkse groeperingen ontstaan
die met excessief geweld de gevestigde orde wilden vernietigen. Een
voorbeeld van zo’n linkse groepering is
de Farc. De Farc is Colombia's
belangrijkste guerrillagroep. De Revolutionaire Gewapende Krachten van
Colombia - Volksleger (Farc-EP) zijn ontstaan in mei 1964. Het was de
reactie van een groep boeren op de agressie van de staat. Sinds hun
oprichting heeft de Farc-EP zich ontwikkeld tot een stevige
politiek-militaire organisatie met een duidelijke
marxistisch-leninistische lijn.
De oudste
guerrillabeweging van Latijns-Amerika veroverde in de jaren zeventig
veel terrein in Colombia en krijgt zelfs een vrijstaat in Colombia
toegewezen door president Pastrana. Maar in onderhandelingen zijn ze
niet geïnteresseerd. Het enige doel is nu het bestuur in hun
gebieden uitbouwen en een opening naar zee forceren.
ELN Ejército de
Liberación Nacional
Naast de Farc zijn er nog meer linkse
rebellenbewegingen. De ELN is van oorsprong marxistisch. Zij is samen
met de FARC nog een van de grootste actieve guerrillagroepen in
Colombia. Bij elkaar beschikken deze twee
groeperingen waarschijnlijk over zo’n 20.000 gewapende strijders.
In de jaren tachtig verspreidde de productie van en de handel in
cocaïne zich over Colombia. Het werd al spoedig een bron van
inkomsten voor alle illegale milities en vele anderen. De teelt en het
gebruik van cocaïne is streng verboden. Maar ondanks het verbod is
naar schatting driekwart van alle aangetroffen cocaïne afkomstig
uit dit land. Naast de drugs worden
dagelijks duizenden mensen ontvoerd. Zij komen vrij na betaling van een
geldsom. Het gaat hierbij om hoge bedragen.
Paramilitairen (AUC Autodefensas
Unidas de Colombia)
De rechtse paramilitairen (AUC) zijn
in de loop van de jaren negentig ontstaan. Rijke boeren en
drugshandelaren wilden zich verdedigen tegen aanvallen van linkse
rebellen en richtten hun legers op die buiten de wet stonden. Naarmate
de strijd van de linkse guerrilla’s zich de laatste twee jaar
verhevigde, ontpopten deze linkse rebellen
zich tot doodseskaders. Ze zijn nu ruim 8000 man sterk. Dor intimidatie
van cocaboeren, die de kant van de guerrilla’s zouden kiezen,
hebben de para’s hun grip op de grote delen van Colombia
verstevigd. Ze zijn moeilijk te bestrijden. Zakenlieden uit de hogere
middenklasse steunen hen financieel. Ook zijn er aantoonbare bewijzen
dat de rechtse milities hechte banden hebben met het officiële
Colombiaanse leger. De Colombiaanse regering zegt er hard aan hebben
gewerkt deze samenwerking te beëindigen.